Vruchtbare kringloop, bodem voor de toekomst!

Analyse KLW’s deel 2: Verdeling VK-Oost-bedrijven en verschillen in bedrijfsresultaten

Deel dit bericht

In deze tweede analyse van KringloopWijzers van VK-Oost-leden is aan de hand van alle beschikbare data van 2023 gekeken hoe de VK-Oost-bedrijven onderling van elkaar verschillen. Hiervoor zijn een aantal kengetallen uit de KringloopWijzer onder de loep genomen en is gekeken hoe hier door de bedrijven op is gescoord. Uit de data komt naar voren dat er vijf groepen van in totaal 293 VK-Oost-bedrijven te maken zijn die redelijk goed te onderscheiden zijn van elkaar en op de thema’s bedrijfskenmerken, duurzaamheid, rantsoen en stikstofbodemoverschot een duidelijk verschil in resultaten laten zien.

Bedrijfskenmerken

De vijf groepen zijn op hoofdlijnen als volgt te onderscheiden, zie tabel 1. Deze vijf groepen worden aangeduid als ‘clusters’.


Eén groep bevat de bedrijven met een flink aantal melkkoeien, gemiddeld zo’n 180 per bedrijf. Dit type bedrijf heeft ook de hoogste productie per koe en is ook veruit het intensiefst met gemiddeld meer dan 27.000 kg melk per hectare.

Aan de andere kant van het spectrum zitten bedrijven die gemiddeld 100 koeien of iets meer hebben, met ook steeds verder afnemende producties per koe. De wat intensievere bedrijven hebben het laagste jongveegetal. Ongeveer de helft van de bedrijven in de intensieve groep doet aan weidegang, terwijl dit percentage boven de 80% zit voor de andere groepen.

Elf bedrijven zitten in cluster 5. Dit zijn zeer extensieve bedrijven met zeer veel weidegang. Dit blijken de bedrijven te zijn die zelf geen mais verbouwen

Tabel 1.


Rantsoen

De extensieve bedrijven voeren beduidend meer vers gras, met gemiddeld 14% van het rantsoen voor cluster 4, zie tabel 2.

De intensieve groep heeft gemiddeld slechts 6% vers gras. Het aandeel krachtvoer is voor de intensieve groep ook het hoogst met gemiddeld 28%, en dat is voor de extensieve groep 22%. De clusters daartussen laten eenzelfde patroon zien.

Het eiwitgehalte van het rantsoen is voor de twee wat extensievere groepen gemiddeld onder de 155 gram. Een groep redelijk intensieve boeren zit gemiddeld op 157, terwijl de andere twee op gemiddeld 162 en 161 zitten.

Het energieniveau van het rantsoen is duidelijk het grootst bij de intensieve groep met meer dan 1000 VEM gemiddeld, en de VEM waardes zakken verder naar beneden voor de extensievere bedrijven.

De groep intensieve bedrijven heeft veel krachtvoer in het rantsoen, en ook veel bijproducten. Van de groep boeren die geen mais verbouwen, cluster 5, voert een enkeling wel mais in het rantsoen. De eiwit-energie verhouding in het rantsoen is voor clusters 2, 4 en 5 redelijk gelijk. Cluster 1 en 3 komen boven de 160 uit.

Tabel 2.


Duurzaamheid

De intensievere groepen heeft de laagste stikstofexcretie per ton melk, en ook de laagste ammoniakemissie per ton melk, zie tabel 3.

De ammoniakemissie uitgedrukt per GVE laat een wat ander beeld zien, dan presteren de intensieve groep en extensieve groep gemiddeld redelijk gelijk met zo’n 23 kg ammoniak per GVE. De emissie per hectare is voor de extensieve groep beduidend lager met gemiddeld zo’n 47 kg ammoniak, en meer dan 70 kg voor de intensievere groep.

De broeikasgasemissie, uitgedrukt per kilogram FPCM, is het hoogst voor cluster 5 met gemiddeld 947 gram CO2-equivalenten, versus meer dan 1000 gram voor de andere groep. Het grootste verschil in BKG emissie is het aandeel dat uit de pens komt, hier scoren de intensievere bedrijven beter op.

Ook zien we duidelijk dat de intensievere groep meer emissie uit aanvoerbronnen heeft, al zijn bedrijven uit cluster 5 hier ook flink hoger dan de andere groepen. Het aandeel eiwit van eigen land (rantsoen) komt niet boven de 50% uit voor de intensieve groep, terwijl de bedrijven waar veel focus zit op eigen gras het aandeel eigen eiwit in het rantsoen ook flik hoger is.


Tabel 3.


Stikstofbodemoverschot

De grasopbrengsten zijn nogal verschillend tussen de clusters, zie tabel 4. Cluster 1 en cluster 3 strooien meer kunstmest per hectare dan de andere groepen. Het stikstofbodemoverschot is het hoogst voor de intensieve groep.


Verschil in grondsoort is in deze vergelijking niet meegenomen. Wel is gekeken welke bedrijven onder de norm scoren, en daar is grondsoort wel in meegenomen. Dan blijkt dat de extensievere bedrijven met gemiddeld zo’n 80% van de boeren wel de norm haalt, en de bedrijven uit cluster vijf scoren nagenoeg perfect.


Conclusie

Dit artikel probeert wat inzicht te geven in de verschillen tussen de bedrijven. Afhankelijk van de gekozen variabelen en aantal groepen bedrijven dat men zou willen identificeren zouden de resultaten wat kunnen verschillen. De methodiek die hier getoond is laat, met deze vijf categorieën, in ieder geval zien dat er verschillende types bedrijven zijn (van intensief, veel productie per koe, tot wat extensiever) die op de gekozen thema’s een duidelijk verschil in bedrijfsresultaten laten zien. Dit artikel probeert geen goed of fout aan te geven.


Door: Jur Eekelder