In dit artikel bespreken we de KringloopWijzer-resultaten van VKA-leden voor ammoniak- en broeikasgasemissies. In de komende VKA-themabijeenkomsten is ook aandacht voor dit onderwerp. Welke ontwikkelingen zien we de afgelopen jaren en aan welke knoppen kunnen melkveehouders draaien?
In de VKA-Praktijkflitsen gingen en gaan we nader in op de analyse van 274 KringloopWijzers van VKA-leden van 2017 tot en met 2020.
Het eerste artikel wijdden we aan de algemene bedrijfsontwikkeling van de bedrijven in deze periode.
In het tweede spitsten we de analyse op eiwit van eigen land en eiwit in het rantsoen.
Het derde artikel ging over bemestingen en opbrengsten van gras en mais in de afgelopen vier jaar.
Ammoniakemissie
Ammoniak ontstaat voornamelijk wanneer mest en urine samenkomen. Het enzym urease uit de mest zet het ureum in de urine om in ammoniak. In de KringloopWijzer wordt de hoeveelheid stikstof die via dit mechanisme kan vervluchtigen berekend, dit is de TAN-productie (Totaal Ammoniakaal Stikstof). De TAN is dus het deel van de totale stikstofexcretie dat de bron is voor vervluchtigen tot ammoniak. De TAN wordt bepaald door de hoogte van de eiwitopname en de benutting van de voedermiddelen in het rantsoen. Het aandeel TAN in de mest en de stikstofexcretie van de veestapel samen laten de omvang van de totale TAN productie zien.
In de laatste vier jaren is de netto ammoniakemissie per bedrijf telkens toegenomen. De gemiddelde emissie per bedrijf is in 2020 ruim 3.400 kilogram ammoniak. De emissie uitgedrukt in kilogram per hectare liet tot 2019 wél een dalende lijn zien, maar in 2020 stijgt dit getal ook. De hoeveelheid geproduceerde melk op het bedrijf is harder gestegen dan de toename van de oppervlakte.
De emissie uitgedrukt per ton melk is wel weer dalende de laatste jaren. Dit is het resultaat van de stijgende melkproducties per koe; er wordt meer melk geproduceerd met minder ammoniakverliezen. Tabel 1 laat duidelijk zien dat de emissies afkomstig van drijfmesttoediening en emissies uit stal en opslag samen grotendeels de totale ammoniakemissie bedragen.
Het verlagen van de ammoniakemissie gaat gepaard met het verhogen van de stikstofefficiëntie van de veestapel. Als het vee efficiënter omgaat met de gegeven hoeveelheid stikstof betekent dit dat er minder stikstof beschikbaar is voor omzetting tot ammoniak. Figuur 1 laat deze relatie zien.
De laatste drie jaren laat de stikstofefficiëntie van de veestapel door een hogere melkproductie weer een stijgende lijn zien, en is in 2020 zelfs het hoogste. Deze hoge stikstofefficiëntie in 2020 verhoudt zich tot de lagere ammoniakemissie per ton melk. Daarmee is hetzelfde niveau bereikt als in 2017. Het aantal melkkoeien is wel gestegen de laatste jaren, en dat is terug te zien in de totale stikstofexcretie van de veestapel. De toenemende stikstofexcretie op bedrijfsniveau resulteert logischerwijs in een toenemende ammoniakemissie op bedrijfsniveau.
De emissie per hectare is voor intensieve bedrijven hoger dan voor extensieve bedrijven. Op intensieve bedrijven wordt meer melk geproduceerd op minder hectares; dus ook de ammoniakemissie wordt toebedeeld over minder hectares. Figuur 2 laat deze relatie zien.
Een knop waaraan veehouders kunnen draaien om de stikstofefficiëntie, en daarmee ook de stikstofexcretie en dus de ammoniakemissie, te verbeteren is het eiwitgehalte in het rantsoen. Hoe minder overtollig eiwit in de koe gaat (dus een scherper eiwitgehalte in het rantsoen), hoe minder ammoniak er kan ontstaan. In tabel 2 hieronder zijn de eiwitgehaltes van het rantsoen en de individuele producten weergegeven.
Het eiwitgehalte in het rantsoen is voor alle vier jaar nog boven de 160 gram/kg ds, wat a aan de hoge kant is. In 2013 was het eiwitgehalte in het rantsoen van de VKA deelnemers 155 gr/kg ds. Hoge eiwitgehaltes in het kuilgras en de toenemende eiwitgehaltes van mais veroorzaken de laatste 4 jaar het hoge eiwitgehalte in het rantsoen. Het eiwitgehalte in het krachtvoer laat een duidelijk dalende trend zien. Daarbij is ook de verhouding tussen eiwit en energie in het rantsoen een belangrijk kenmerk. Als er veel eiwit in het rantsoen zit ten opzichte van weinig energie (een hoge RE/kVEM verhouding) dan is dat ongunstig voor de eiwitproductie, en zal het eiwit in het rantsoen dus niet maximaal kunnen worden benut door de koe. Het streven is een RE/kVEM verhouding te realiseren onder de 160.
Broeikasgassen
In figuur 3 is, gemiddeld over 274 VKA bedrijven, de totale broeikasgasemissie per bedrijf weergegeven zoals berekend in de KLW, uitgedrukt in grammen CO2-equivalenten per gestandaardiseerde melkeenheid. De droge zomers hebben effect op de emissie van de broeikasgassen. In de droge jaren 2018 en 2019 steeg de emissie per bedrijf. In droge periodes kan er minder ruwvoer worden gewonnen er moet er dus meer voer worden aangevoerd, wat gepaard gaat met meer emissie. De stijgende trend zet echter niet door; in het jaar 2020 is de gemiddelde broeikasgasemissie op het melkveebedrijf het laagst van de laatste vier jaar.
In tabel 3 zijn de broeikasgasemissies per onderdeel op het bedrijf uitgesplitst. De emissies afkomstig uit de pens en gerelateerd aan de aanvoer van producten zijn duidelijk de twee grootste bijdragers. In het jaar 2020 is vooral de emissie vanuit de aanvoer fors gedaald.
De onderliggende data laat zien dat de boeren bewustere keuzes maken voor de aankoop van krachtvoeders. Zo kiest men bijvoorbeeld bewust voor bijproducten die zijn geteeld met een minimale CO2-footprint.
Jur Eekelder en Gerjan Hilhorst.